De nogal saaie dag van gisteren werd vandaag meer dan goed gemaakt op onze weg naar de stad Cuenca. Vandaag nog niet in Cuenca zelf, dat zou morgen allemaal komen, maar vooral onderweg. Het eerste mooie momentje was eigenlijk vlak nadat we waren vertrokken uit Riobamba. De afgelopen dagen was (het topje van) de Chimborazo vulkaan steeds verstopt in de wolken, maar nu in de vroege morgen was de hemel flink helder. Wat ochtendmist in de dalen en een kleine beetje wolken hoog boven de vulkaan. Eenmaal op een bergweg buiten de stad hadden we dus vol zicht op de Chimborazo. Gelijk dus ook tijd voor de eerste (foto)stop van de dag en gelijk ook een van de mooiste van dit drieweekse avontuur.
Na de eerste fotostop was het in één ruk door naar het kleine dorpje Alausí. Daar hadden we letterlijk een trein te halen en dan ook nog wel een heel bijzondere. We zouden een treinroute afleggen in de omgeving van een grote rots met de naam ‘Nariz del Diablo’. In het Nederlands vertaald ‘Neus van de duivel’, vernoemd naar de vorm van de rots die hier sterk aan zou doen denken. We zouden het allemaal wel gaan zien. Over deze oude treinroute valt het volgende te melden. Eind negentiende eeuw begonnen de werkzaamheden aan een treinspoor tussen hoofdstad Quito en de grootste stad Guayaquil. Dat ging niet zonder slag of stoot. Vooral de steile, bijna verticale rotswand Nariz del Diablo vormde een groot obstakel. De oplossing was om de trein zigzaggend langs de rotswand te laten rijden. In 1908 reden eindelijk de eerste treinen tussen de twee grootste steden van Ecuador. Jarenlang vormde de 448-kilometer lange treinreis de voornaamste verbinding tussen Quito en Guayaquil. In de loop der tijd verloederden de treinen en sporen echter en kwamen er betere wegen. De treinreis veranderde in een toeristische attractie die vooral backpackers trok die het dak op sprongen om van het fantastische uitzicht te genieten. In 1997 verwoesten hevige stormen het spoor en een tijd lang was alleen een klein stuk van twaalf kilometer tussen het plaatsje Alausí en Nariz del Diablo begaanbaar. Op het moment van schrijven (2025) was het gehele spoor door een miljoenenrenovatie weer hersteld. Het is inmiddels dus weer mogelijk het hele traject over het spoor af te leggen, maar tijdens deze reis was alleen de eerder genoemde 12 kilometer in gebruik. Wij zouden dit stuk gaan afleggen.
We kwamen ruim op tijd aan in Alausí en hadden nog even de tijd om een stukje door het dorp te lopen. De straten waren aardig verlaten, slechts af en toe een auto en een inwoner die langs kwam wandelen. De huizen waren nagenoeg allemaal in mooie, frisse kleuren geverfd en in het ochtendzonnetje zag het er erg vrolijk uit. Het spoor liep dwars door de straten en ergens in het dorp stond een klein stationsgebouw met aan een kant een perronoverkapping. Daar stond de trein ook al klaar: een knalrode diesellocomotief met daarachter een stuk of vier houten wagons. Omdat bij het boeken van de reis werd gesteld dat ze nog even moesten kijken of er voor mij nog wel een treinkaartje kon worden bemachtigd (wat gelukkig dus ook lukte), hadden we de verwachting dat de trein afgeladen vol zou zijn. Dat bleek erg mee te vallen, iedereen kon wel ergens aan een raam zitten en er was genoeg plek om ook wat rond te lopen en af en toe aan de andere kant te gaan zitten. Schijnbaar hadden we dus mazzel, want volgens de verhalen kan de trein soms ook overvol zitten.
Stipt op tijd blies de conducteur op zijn klassieke fluitje en langzaam werd de trein in beweging gezet. Al snel reden we het dorpje uit en werd het dal zichtbaar waar we zouden gaan afdalen. Eerst nog niet al te steil, daarna steeds steiler. Eerst kon de afdaling nog worden gebolwerkt met krappe bochten, uiteindelijk moesten we zigzaggen. Eerst vooruit, dan weer achteruit, enzovoorts. En iedere keer moest er iemand uit om weer een wissel om te zetten als de trein er voorbij was, waarna achteruit dus weer een spoor verder naar beneden werd gekozen. Ergens onderweg werd gewezen naar de Nariz del Diablo, de rots die dus de neus van de duivel moest voorstellen. Eerlijk gezegd: ik zag het er niet in. Maar goed, alles voor een goed verhaal toch? Voor mij was het uitzicht tijdens de rit al adembenemend, daarvoor heb je geen duivelsneus nodig. Hoe dieper in het dal, hoe indrukwekkender het werd. De trein reed ondertussen rustig door, zo voorzichtig mogelijk om geen lawine te veroorzaken. Af en toe tuimelde er toch wel wat gruis naar beneden, maar een echte lawine bleef gelukkig uit.
























Uiteindelijk kwamen we na ongeveer een half uur aan in het dorpje (eigenlijk gehucht) Sibambe in het dal. Hier hadden we een stop van ongeveer een uurtje. Je kon lekker rondlopen in de omgeving, maar er was een stukje heuvelop ook een soort restaurantje. Vanaf hier een mooi uitzicht door het hele dal. Na de stop ging de trein weer via dezelfde route terug naar boven. Ook de terugweg duurde weer ongeveer een half uurtje. We reden voorzichtig door de inmiddels een stuk drukkere straten, even uitkijken dus voor iedereen op straat. Nog even een korte stop in het dorpje en daarna snel weer door, want dit was zeker nog niet alles voor vandaag.
Een kilometer of 80 ten noorden van Cuenca, de eindbestemming voor vandaag, ligt Ingapirca. Ingapirca is een lokale, inheemse naam die is afgeleid van de Quechua-taal, de officiële taal van het Inca-rijk. De letterlijke vertaling in het Engels is "Inca-muur", wat heel toepasselijk is gezien de indrukwekkende stenen muren die bij de ruïnes te vinden zijn. De Ingapirca-ruïnes (Ruinas de Ingapirca) zijn de belangrijkste archeologische vindplaats in Ecuador. Wat deze ruïnes uniek maakt, is dat ze elementen van zowel de Inca- als de Cañari-cultuur combineren - dit was zeer ongebruikelijk in het Inca-rijk. Het Ingapirca-complex is niet alleen een fascinerend hoogtepunt in de geschiedenis van Ecuador, maar ook een prachtige en serene plek om de schoonheid van het Andeslandschap te waarderen. De bekende Tempel van de Zon, in het midden van het complex, is het opvallendste deel van deze archeologische bezienswaardigheid. Laatste weetje: Ingapirca wordt liefkozend ook wel de Machu Picchu van Ecuador genoemd.
Zo veel moois, daar moet je wel de tijd voor nemen. Onder begeleiding van onze gids doorkruisten we het hele terrein, met als hoogtepunt (letterlijk en figuurlijk) inderdaad de eerder genoemde Tempel van de Zon. Opvallen was ook de ligging van het complex ten opzichte van de omgeving: naast het huidige dorp, maar ook met uitzicht over de heuvels er omheen. Echt een aanrader om langs te gaan als je op weg bent naar Cuenca. Trek er gerust een uur of 2 voor uit, zeker als je een gids mee hebt die veel kan uitleggen over de geschiedenis van deze locatie. Tegen het einde van de middag moesten we toch echt weer door, we hadden nog anderhalf uur te gaan richting de stad Cuenca. Hier zouden we twee nachten verblijven, dus morgen alle tijd om de stad te verkennen. In het verslag van morgen dus ook meer over deze plaats, vandaag beperkten we ons verder tot het hotel en een restaurant om de hoek.
























Reactie plaatsen
Reacties